Grensland

1944 tot 1945

Grote solidariteit tijdens en na inundaties

Als grote groepen mensen in eenzelfde gebied met dezelfde problemen te maken krijgen is de onderlinge solidariteit en hulpvaardigheid vaak erg groot. Tijdens de onderwaterzetting van de regio Overschild en Schildwolde in de Tweede Wereldoorlog was dat niet anders.

Grote solidariteit tijdens en na inundaties

Een boer ploegt met twee paarden een veld om in 1946. – Foto: Jos Lange, collectie Groninger Archieven

Zoals eerder vermeld werd het gebied Overschild – Harkstede – Hoeksmeer en wijde omgeving in de herfst van 1944 door de Duitse bezetter onder water gezet. Dat moest de opmars van de geallieerden vertragen. De problemen die deze ingreep voor de bewoners opleverden, leidde tot grote onderlinge hulpvaardigheid. Ook werden de mensen innovatief. Solidariteit en vindingrijkheid zorgden ervoor dat de inundatie betrekkelijk weinig slachtoffers eiste.

Weinig tijd

Tussen de officiële aankondiging en de werkelijke inundatie zaten maar enkele dagen. De bevolking rond het Eemskanaal, het Damster- en Slochterdiep en rond andere vaarten en kanalen kregen weinig tijd om voorbereidingen te treffen. De burgemeesters van de betrokken gemeenten stelden de inwoners middels een bevel om te vertrekken officieel op de hoogte. Nogal wat gezinnen verhuisden tijdelijk naar kennissen of vrienden in de buurt. Anderen trokken naar familie verder weg. Boeren brachten hun vee in veiligheid. Bewoners op de hoger gelegen streken keken aanvankelijk de kat uit de boom. Toen echter bekend werd welk peil het water zou bereiken, gingen ook zij. De eigenlijke onderwaterzetting begon op 18 september 1944 met het openzetten van de zeesluizen in Delfzijl. Vervolgens werden op last van de bezetter gaten in de dijken langs het Eemskanaal gestoken. In totaal kwam 12.000 hectare onder water te staan.

Vaste wal

Doch niet iedereen vertrok. Diverse ingezetenen wierpen dijkjes op rond hun woningen. Nogal wat boeren wilden vanwege hun dieren en opgeslagen oogst evenmin vertrekken. Onderduikers zagen door de overstroming kansen uit handen van de Duitsers te blijven. Ze trokken in de leeggekomen huizen en in boerenschuren. Met roeibootjes hielden de waterbewoners contact met de vaste wal. Op plekken waar het water niet al te hoog was gekomen, werden met stropakken ‘voetpaden’ aangelegd. Bestaande wegen waar bijvoorbeeld maar enkele centimeters water stond, werden met stokken gemarkeerd. Op deze wijze was toch nog iets van verkeer per fiets of paard en wagen mogelijk voor de noodzakelijke onderlinge contacten.

Oogst

In veel boerenschuren lag de oogst van de laatste zomer opgeslagen. Nog niet gedorst koren, erwten en bijvoorbeeld aardappelen. Piepers die nog in de grond zaten, moesten snel van het land. Dat gold ook voor koolzaad en suikerbieten. Het zoute zeewater dat bij Delfzijl naar binnen stroomde, zou alle producten immers waardeloos maken. Snel handelen, een goede organisatie en solidariteit van collega’s in onder anderen de provincie Drenthe en op het Groninger Hoogeland lieten echter zien dat op zeker moment zo maar zes dorsmachines in het onder water te zetten gebied stonden te draaien. Op percelen met nog aardappelen rooiden vele tientallen vrijwilligers en schoolkinderen de knollen, die vervolgens zorgvuldig naar de juiste bewaarplaatsen werden vervoerd. Ook kon veel koolzaad worden gered. Uiteraard werden de opbrengsten van de particuliere moestuinen eveneens binnen gehaald. Voedsel voor de aanstaande inundatie en de komende winter was er rond de dorpen die getroffen werden voldoende.

Duutsers kenn’ nait scheuveln

Begin 1945 viel de winter echt in. Het hele geïnundeerde gebied werd één grote ijsvlakte. Dat gaf de getroffen bevolking meer kans op onderling contact. Op de schaats, met sleeën en met alles wat maar wielen had, floreerde de inmiddels op gang gekomen ruilhandel nog beter. Door de bezetter omgezaagde bomen, die moesten dienen als wegversperring, konden in de nachtelijke uren gemakkelijker naar de woningen worden gesleept om als brandstof te dienen. De ijsvlakte gaf de omwonenden gevoelsmatig duidelijk meer vrijheid. ‘Want Duutsers kenn’ ja nait scheuveln’. Het bevroren water bezorgde bovendien de jeugd en andere liefhebbers menig pleziertje. Zo werden op de schaats tochten gereden naar vrienden en naar omliggende plaatsen.

Gezondheid

De gezondheid van de getroffen bevolking bleef gedurende de onderwaterzetting opvallend goed. Dat kwam omdat de levensbehoeften goed op peil bleven. Er was brandstof. Niet alleen hout van de gekapte bomen, maar ook kolen, afkomstig van schepen die op het Eemskanaal konden blijven varen. Op en vanaf die schepen was de ruilhandel optimaal. De schippers smokkelden regelmatig levende dieren als varkens, kalveren en schapen. Veelal hadden ze kippen aan boord en dus ook eieren. Praktisch alles werd gedeeld. Verder vingen de waterbewoners aardig wat vis en soms werd een haas verschalkt die een droog plekje had gevonden. Huisarts Anderson verzorgde zieken en gewonden en reed, waar het kon, per fiets naar de woningen waar zijn hulp nodig was. Ook bediende hij zich soms van een roeibootje.

Boerenland

Nadat de vijand eind mei 1945 was verdreven kon het water worden weggepompt. Polderdijken werden gedicht en gemalen en molens draaiden volop. De meeste bewoners waren half juni weer terug in hun woningen. De schade aan huis en hof was groot. Schoonmaken en opnieuw betimmeren luidde het credo. Het boerenland was door verzilting in eerste instantie waardeloos geworden. Akkerbouwers mochten absoluut niet diepploegen. De eerste gewassen die het best konden worden ingezaaid waren rode klaver en grassen. Pas in het voorjaar van 1946 kon over het algemeen worden gesproken van een weer redelijk genormaliseerde situatie.

 

Bron: Inundatie in woord en beeld 1944-1945.

Met dank aan Chris Scholtens uit Harkstede.

Dit artikel verscheen in mei 2020 in de HS Krant.